Komt uw stamrecht tot uitkering? Houd rekening met een belastingclaim!

Heeft u een lijfrente- of stamrechtverplichting in uw bv ingebracht, die nog niet tot uitkering is gekomen? Houd er dan rekening mee dat uw bv in het eerste jaar dat deze wél tot uitkering komt, mogelijk een bedrag aan vennootschapsbelasting verschuldigd is. In deze column leggen we met een voorbeeld uit hoe deze belastingclaim ontstaat.

Stel, Peter Selie is 45 jaar en alleenstaand. Hij had een eenmanszaak, maar heeft in overleg met zijn adviseur besloten om deze om te zetten naar een bv omdat dit fiscaal voordeliger bleek. Hij besluit om gebruik te maken van de ‘geruisloze inbreng’ (deze faciliteit wordt in deze column verder niet behandeld). Er is geen stakingswinst, maar wel een fiscale oudedagsreserve (FOR). Deze FOR bedraagt € 50.000. Door middel van de geruisloze inbreng wordt deze in de bv ingebracht als stamrechtvoorziening. Vanaf dit moment is de bv de verzekeraar en Peter Selie is de verzekerde.

Peter Selie en de bv stellen een stamrechtovereenkomst op, waarin een levenslange oudedagslijfrente is toegezegd. De uitkeringen gaan van start op het moment dat Peter Selie 67 jaar wordt. Tot die tijd wordt de stamrechtvoorziening opgerent met bijvoorbeeld 1,25% minus een kostenafslag van 0,25%. Dit houdt in dat de stamrechtvoorziening elk jaar met 1% wordt opgerent. Op de uitkeringsdatum bedraagt de waarde van het stamrechtkapitaal (na 22 jaar oprenting) € 62.236. Dit is de waarde die op dat moment in de bv op de balans staat. Met dit bedrag wordt een levenslange oudedagslijfrente uitgekeerd.

De fiscus eist dat de uitkeringen worden berekend tegen dezelfde grondslagen als hoe een externe verzekeringsmaatschappij dit zou doen. Dit houdt in dat er met dezelfde sterftekansen en rekenrentes gerekend moet worden om te bepalen hoe hoog de uitkeringen zullen zijn. Met rekenrente wordt het rendement bedoeld dat wordt behaald met het ingelegde kapitaal. Hoe hoger de rekenrente des te lager het kapitaal hoeft te zijn om het gewenste rendement te bereiken. Stel u wilt volgend jaar € 1.000 op uw bankrekening hebben staan dan zal uw inleg hoger moeten zijn bij een rente van 1% dan bij een rente van 4% bijvoorbeeld. Zo werkt dit ook bij lijfrenteverzekeringen. Op dit moment hanteren verzekeraars een rekenrente van ongeveer 1,17%. Dit betekent dat er met € 62.236 een levenslange uitkering kan worden aangekocht van € 3.625 per jaar (afgezien van kosten- en winstopslag).

Tot zover is er nog geen sprake van een verschuldigd bedrag aan vennootschapsbelasting. Nu krijgen we te maken met het feit dat de fiscus geen liefhebber is van stamrechten in eigen beheer. De reden hierachter is het feit dat een directeur grootaandeelhouder zowel werkgever als werknemer is en het risico op eventueel onzakelijk handelen hierdoor aanwezig is. Daarom heeft de fiscus voor de bv strengere waarderingsregels voor de stamrechtvoorziening gehanteerd. De bv is namelijk verplicht om te werken met een rekenrente van minimaal 4%. Wanneer de uitkering van € 3.625 wordt teruggerekend met deze rente, mag de stamrechtvoorziening slechts € 47.002 bedragen. Dit betekent dat de voorziening volgens de fiscus (€ 62.236 – € 47.002) € 15.234 te hoog is gewaardeerd op de balans. Dit deel zal daarom vrijvallen in het jaar dat de uitkeringen ingaan en hierover is dan 20% vennootschapsbelasting verschuldigd. In dit geval bedraagt de belastingclaim € 3.047.

Dit probleem kan mogelijk worden opgelost door verliezen vanuit het verleden te verrekenen met de winst die ontstaat in het jaar van uitkeren. Wanneer er geen te verrekenen verliezen zijn, dient dit bedrag betaald te worden. Houd hier rekening mee!

Heeft u advies nodig? Neem contact op om uw eigen situatie en mogelijkheden te bespreken.